Ik heb een bekrompen smaak op het gebied van de dichtkunst. Zo lees ik
eigenlijk nooit buitenlandse dichters. Ik hou er niet van om gedichten
in vertaling te lezen, en ik houd er ook niet van om gedichten te lezen
in een taal die niet mijn moedertaal is. Maar mijn bekrompenheid gaat
eigenlijk nog verder, merkte ik toen ik het onlangs verschenen
Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen van Thomas
Vaessens en Jos Joosten las. Zij bespreken daarin zeven 'eigentijdse'
dichters. Van die zeven houd ik wel van Robert Anker, Arjan Duinker en
Tonnus Oosterhoff, maar niet van Peter Holvoet-Hanssen, Dirk van
Bastelaere, Erik Spinoy en Peter Verhelst. De eerste drie zijn
Nederlanders, de laatste vier zijn Vlamingen. Houdt mijn poëtische
nieuwsgierigheid op bij Wuustwezel?
Postmoderne poëzie heeft aan mijn voorkeur voor moderne
Nederlanders boven moderne Vlamingen in ieder geval weinig kunnen
veranderen. Het is een duidelijk en zakelijk geschreven boek waaruit ik
veel geleerd heb over de verschillen tussen modernisme en
postmodernisme, en vooral het werk van de dichters waar ik toch al van
hield beter kan begrijpen en plaatsen.
Die zakelijkheid is groter dan in de vorige boeken die ik van Vaessens
en Joosten gelezen heb. Dat blijkt al uit een vergelijking van de titel
van dit boek met die van de eerdere boeken -- 'Circus Dubio &
Schroom' en 'De verstoorde lezer' van Vaessens, en 'Onttachtiging' van
Joosten. Ik vind dat wel een prettige ontwikkeling in het werk van
beide schrijvers, die verzakelijking.
De auteurs leggen helder uit hoe de postmodernisten modernistische
ideeën zoals dat een tekst coherent moet zijn, 'achter zich hebben
gelaten', dat zij 'niet langer geloven dat' een tekst de indruk moet
geven van voltooidheid, of dat er de stem van een auteur in te horen
moet zijn. Door die helderheid krijg je af en toe de indruk dat
Vaessens en Joosten menen dat die postmodernisten het gelijk aan hun
kant hebben met hun opvattingen. Het is in dat licht opvallend dat de
tekst waarin dit alles wordt uitgelegd zo coherent is, zo voltooid,
en af en toe ook de stem van de auteurs laat horen. Als Vaessens en
Joosten al waarde zien in het postmodernistische procédé
voor de dichtkunst, dan in ieder geval niet voor het letterkundige
essay.
Dat laatste lijkt me maar goed ook, want mij lijken al die
uitgangspunten hopeloos. Ik wil best geloven dat de eenheid van het
individu of de eenheid van de tekst of de eenheid van de werkelijkheid
allemaal 'illusies' zijn en dat de werkelijkheid een grote chaos is.
Maar als dat allemaal zo is, dan kan het hele idee van
'literatuur' ook alleen maar een illusie zijn, en zie ik niet dat er
een speciale reden is om een dichtbundel van, pakweg, Peter
Holvoet-Hanssen ter hand te nemen. Het internet staat vol met
incoherente, onoorspronkelijke, vrijwel auteurloze teksten, die
bovendien allerlei aannames die je in het dagelijks leven maakt 'ter
discussie stellen' (een term die Vaessens en Joosten geregeld
gebruiken), daar hoef je de boekwinkel niet voor binnen te stappen.
Waarom dus een postmoderne dichter lezen? Vaessens en Joosten
beantwoorden deze vraag niet voldoende, in ieder geval niet voor mij.
Ze gebruiken het begrip 'leesstrategie', en ze betogen uitgebreid dat
een 'modernistische' leesstrategie niet volstaat om een
postmodernistisch gedicht te lezen. Maar welke leesstrategie ik als
eenvoudige lezer dan wel zou moeten volgen om een dichtbundel van
Holvoet-Hanssen te kunnen waarderen, is mij na het lezen van
Postmoderne poëzie niet duidelijk.
In hun epiloog schrijven de auteurs bijvoorbeeld: "We hebben het
in dit boek steeds over leeswijzen gehad. Als afzetpunt schetsten we de
moderne invalshoek, die teruggaat op de gedeelde beginselen van
modernisme en New Criticism. De postmoderne lezer aanvaardt dat
er open plekken (blijven) bestaan, en gaat ervan uit dat de dichter
niet tevoren bewust betekenis in het gedicht legt." Deze passage
is (net als veel vergelijkbare passages) negatief geformuleerd: een
postmodernistische 'leesstrategie' gaat niet uit van de
modernistische veronderstellingen. Maar wat je dan moet doen om
voldoende genoegen te beleven aan een tekst om hem ook helemaal te
lezen, weet ik nog altijd niet.
Er zit in ieder geval iets heel paradoxaals in om een boekje te moeten
kopen van een bepaalde dichter om je door die dichter te laten
vertellen dat het dichterschap een illusie is, of dat de wereld
incoherent is. Een mens heeft geen dichters nodig om tot die conclusie
te komen, zou je denken. Het lijkt wel alsof je vooral
postmodernistische poëzie moet lezen om te kunnen laten zien dat
je niet meer in achterhaalde modernistische conventies gelooft. Alsof
de postmoderne leesstrategie een 'etiquetteregel' is, waarmee je kunt
laten zien dat je weet hoe het hoort, zoals Verdaasdonk (2002) zegt.
Daar zit wat mij betreft ook het verschil tussen de Vlaamse schrijvers
die Vaessens en Joosten behandelen, en de Nederlanders. Bij de
Nederlandse schrijvers is er, bij alle postmodernisme, nog wel wat over
dat ik, verstokte modernist die ik kennelijk ben, kan begrijpen: bij
Oosterhoff is er een interessant spel met vormen (zoals blijkt uit de
bewegende gedichten op zijn website http://www.tonnusoosterhoff.nl/),
bij Duinker is er een duidelijk navoelbare zinnelijkheid ('Ik omhels
je, dichtgeslibde haven./ Ik omhels je, kalme steen./ Voel mijn
naaktheid.'), en in de bundel die Vaessens en Joosten van Anker
bespreken ('Goede manieren') is wel degelijk sprake van een
determineerbare inhoud, zonder al te veel 'open plekken'. Om het werk
van de Vlaamse dichters te verklaren, moeten Vaessens en Joosten veel
meer verwijzen naar het filosofische werk van postmodernistische
denkers als Barthes en Derrida. Ik zie weinig in die denkers, en dus
weet ik niet wat ik met de dichters aanmoet. En omdat ik nu eenmaal
geen 'professionele lezer' ben, maar alleen maar voor mijn plezier
lees, laat ik uiteindelijk teksten waarmee ik me geen raad weet, maar
terzijde. Als ik graag fragmentarische teksten wil lezen, tik ik wel
'oehoeboeroe' in bij Google.
Met die laatste gedachte troost ik me maar. Ik houd heus veel van
Vlaamse schrijvers en dichters, als het maar degelijke modernisten zijn
zoals Boon of Claus of Lanoye. Vlaamse dichters als Holvoet-Hanssen
zijn de verkeerde weg ingeslagen, door teksten te gaan schrijven
waarvan niemand tot nu toe heeft weten uit te leggen waarom je ze zou
moeten lezen. Het wachten is alleen maar op de postpostmoderne
poëzie, zodat ik ook weer mijn horizon kan verruimen tot in ieder
geval élén buurland.
Marc van Oostendorp, http://www.vanoostendorp.nl
Met dank aan Thomas Vaessens.
Literatuur
Vaessens, Thomas, en Jos Joosten. 2003. Postmoderne poëzie
in Nederland en Vlaanderen. Vantilt, Nijmegen.
Verdaasdonk, Hugo. 2002. Etiquette-regels voor de analyse van
literatuur. Neerlandistiek.nl 02.04, naschrift 2.
(http://www.neerlandistiek.nl/02/04/naschrift2.html)